Op 9 mei 1956 werd Johan Gerard Adriaan T'Hooft geboren in het Sint-Elizabethhospitaal in Oudenaarde. Hij was de eerste en enige zoon in een doorsnee familie. Zijn vader was leraar in een lagere school te Brussel. Zijn moeder die goed overweg kon met naald en draad verdiende zo een frank bij. Kort na de geboorte kreeg de moeder van Jotie, de roepnaam voor Jotie in het Oudenaards dialect , een hevige rugpijn die haar na verloop van tijd bedlegerig maakte. Hierdoor werden Jotie's grootouders bij zijn opvoeding ingeschakeld.
Al heel vlug bleek Jotie een uitzonderlijk taalvaardig kleutertje te zijn. Toen Jotie op driejarige leeftijd samen met zijn klasgenootjes een bezoek bracht aan een boot sprak de juffrouw over de keuken van de boot. Hij merkte haar echter op dat er op een boot geen keuken maar een kombuis is. In zijn prille jeugd kwam zijn somberheid al naar boven in zijn boekenkeuze. Bovendien maakte Jotie al op driejarige leeftijd kennis met de dood. Peter Elektriek, zijn grootvader langs moeders zijde (stamboom), overleed toen aan een hartaanval. Jotie's vader vertelde de kleuter dat grootvader op een verre reis vertrokken was. De pientere knaap merkt hierbij op dat peter geluk heeft omdat hij zich nu om niets en niemand meer hoeft te bekommeren. Zeven jaar later overleed zijn bomma langs vaders zijde. In die periode verzamelde hij schedels van dode dieren en schelpen. Jotie zelf noemde deze laatste de huizen van dode dieren.
Johan T'Hooft beleefde zijn eerste culture-shock toen hij aankwam op de 'grote jongensschool', het conservatieve Onze-Lieve-Vrouwcollege in Oudenaarde. Aanpassingsmoeilijkheden lagen aan de basis van Jotie's opstandige gedrag. Daarom zocht hij zijn toevlucht in de poëzie. Zijn eerste gedicht was al vlug een bedongen feit. Zijn studieresultaten gingen al vlug bergaf. De leerstof vond hij niet langer interessant. Hij stak liever zijn tijd in het lezen van boeken met filosofische inslag. Omdat zijn vader bibliothecaris was, kreeg hij makkelijk boeken voor volwassenen in handen. Jotie's lievelingsauteurs waren toen al Herman Hesse en Franz Kafka. De verruiming van zijn muziekkeuze ging gepaard met de ontdekking van drugs. Zijn drugsexperimenten waren eindeloos. Naast het gebruik van de meest extravagante verdovende cocktails werd Jotie ook LSD-tripper, blower en speedfreak. De zesde (nu de eerste) Latijnse slaagde hij nog net. De eerst maal in het vijfde jaar haalde Jotie geen vijftig procent meer. Tot overmaat van ramp lukte dat zelfs niet in een bisjaar. De schooldirectie stond hem toe naar de vierde Latijnse over te gaan op voorwaarde dat hij hun school verliet.
Zo kwam de rebelse dorpsbewoner in de grootstad Gent terecht. Daar ging het van kwaad naar erger. Het dwepen met het communistische en marxistische gedachtengoed werd hem op school niet in dank afgenomen. Het opruien van de medestudenten en zijn drugsuitspattingen gaven uiteindelijk de doorslag. Hij werd voor de tweede maal van een school verbannen. Vervolgens zet Jotie zijn zwerftocht langs Oost-Vlaamse scholen verder. De studies zelf interesseren hem geen moer meer. Drugs en dichten zijn Jotie's leven. Naast deze tweespan neemt alles wat met sex te maken heeft een groot deel van zijn tijd in beslag. Voor zijn zestiende experimenteerde Jotie op sexueel vlak al volop. Zo had hij onder andere geslachtsverkeer met meisjes die ouder waren, een zwangere studente, een vrouw van boven de dertig en ook met meerdere vrouwen tegelijk. Hij liet geen enkele kans aan zich voorbijgaan. Jotie omschrijft zichzelf op dit vlak als een honderd procent heterofiele bosneuker.
Jotie's groeiende drugsverslaving bracht hem in acute geldnood. Zijn bijverdienste als freelance popjournalist was niet voldoende. Op zeventienjarige leeftijd hield hij de school voor bekeken en verliet het ouderlijk dak. Jotie vestigde zich in Gent waar hij zijn drugmaatje Chapo tegen het lijf liep. Het duo stortte zich in een avontuur dat rond buitensporig druggebruik en sex draaide. Desondanks bleef hij massa's gedichten produceren. Wanneer Chapo door zijn ouders werd weggeplukt, viel Jotie in een diep dal. Deze tegenslag resulteerde in Jotie's eerste zelfmoordpoging. Nadat hij zichzelf een cocktail van slaappillen had ingespoten, kerfde hij zich met een scheermesje. De alertheid van zijn moeder redde zijn leven.
Terug in Oudenaarde kende Jotie een korte periode van relatieve rust. Deze werd brutaal verstoord door een inval van de BOB. Jotie werd gearresteerd en in het verbeteringsgesticht van Ruiselede geplaatst. In de zeven weken die hij daar verbleef, werd Jotie volledig gekraakt. Het zwaarst viel hem de constante supervisie. Die controle weerhield hem echter niet van gedichten te schrijven.
Kort na zijn invrijheidstelling trok hij opnieuw naar Gent. Daar verviel hij in zijn oude levensstijl. De magie en het occulte werden zijn nieuwe stokpaardjes. Zo ontpopte Jotie zich tot een echte goeroe voor velen. In die periode werd hij tot over zijn oren passioneel verliefd op de zeventienjarige Ingrid Weverbergh. Vier dagen na hun kennismaking zit ook zij te trippen. Op negenentwintig augustus 1975 treden zij in het geniep in het huwelijk. Hierdoor viel de controle van de jeugdrechtbank weg. Kort na het huwelijk ontmoette Jotie zijn schoonvader Julien Weverbergh. Deze was de toenmalige directeur van uitgeverij Manteau. Zijn schoonvader bezorgde hem een baantje als lector. In diezelfde periode verscheen Jotie's eerste dichtbundel, Schreeuwlandschap. Hiermee maakte Jotie zijn eerste officiële entree in het literaire wereldje. Kwatongen die beweerden dat hij de publicatie enkel te danken had aan zijn schoonvader, werden door kenners al vlug de mond gesnoerd. Zijn tweede dichtbundel Junkieverdriet werd bekroond met de prestigieuze Reina Prinsen Geerligsprijs. Fier verklaarde Julien Weverbergh dat Hugo Claus de keizer was maar Jotie T'Hooft de prins. Zijn hervallen in drugs bracht het koppel in geldnood. In een vlaag van onbezonnenheid verduisterde Jotie een cheque van de uitgeverij. Toen dit werd ontdekt ondernam hij zijn tweede zelfmoordpoging. Ditmaal zoop hij een fles whisky leeg en spoot zich een oplossing van valiumtabletten in de aders. Opnieuw werd hij gered. Op een avond, in zijn herstelperiode, vroeg hij zijn moeder in alle ernst: "Moe, als jij wil leven, dan leef jij. Wel, ik wil doodgaan, waarom mag ik dat dan niet?"
Op een dag liet hij thuis als afscheidsgroet een briefje achter met de mededeling dat hij om twee uur vetrokken was en niet meer zou terugkeren. Hij vertrekt definitief naar Brussel. De levensstijl van het koppel nam steeds exuberantere vormen aan. Heroïne, cocaïne, marihuana en speed domineerden hun leven. In de geest van zijn doemdenken werd hun appartement volledig zwart geschilderd. Overmatig speedgebruik liet van zijn zachtzinnig karakter geen spaander heel. Toen hij tot overmaat van ramp dan nog eens zijn vrouw begon te slaan, verliet ze hem. Dit was het nakende einde.
Kort daarna contacteerde Jotie zijn drugsvriend Christian. Bij hun terugzien vond hij dat zijn makker er bijzonder bleek en vermagerd uitzag. Christian stemde toe om Jotie van cocaïne te voorzien. In zijn achterhoofd speelde de gedachte dat hij een vriend in nood hielp. Jotie had Christian immers verteld dat hij weldra zou vertrekken op een verre reis. De nefaste afloop van het komende shot kon Christian niet voorzien. Nadat ze de drugs opgepikt hadden, verplaatsten de twee zich naar Brugge. In een klein armtierig kamertje van Christians povere rijhuisje diende Jotie zich in de nacht van vijf op zes oktober 1977 een overdosis cocaïne toe. Dat het wel degelijk om Jotie's derde zelfmoordpoging ging, bewijzen zijn laatste woorden 'Dag kleine meid! Veel geluk!'. De sterveling schreef zijn laatste pennevrucht met een roodbruine, niet nader te identificeren vloeistof op de kale muur van zijn sterfplaats. Ook de afscheidsbrief waarin Jotie Julien Weverbergh de toelating gaf postuum de laatste gedichten te publiceren, zijn een bewijs van Jotie's geplande dood.